Toespraak beleidsnota muskus­ratten


27 februari 2013

In de beleidsnota muskusratten zien wij een aantal positieve ontwikkelingen:

- Een belangrijk inzicht: muskusratten bestrijden is geen doel op zich;

- Er wordt gewerkt aan een afwegingskader voor preventieve maatregelen voor muskusratten in waterkeringen;

- Schade in relatie tot vangsten zal inzichtelijk gemaakt worden met een mobiel GPS systeem;

- Een veldproef wordt gestart.

Er wordt in de nota helaas nog steeds wel uitgegaan van het beperken van de populatie muskusratten door bestrijding. Niet bewezen is echter dat het vangen van een x aantal muskusratten de populatie daadwerkelijk doet afnemen. Muskusratten planten zich zeer snel voort en kunnen dus grote verliezen (ook als gevolg van vangsten) makkelijk compenseren. Bovendien hangt het aantal vangsten van diverse factoren af, nl. inzet of deskundigheid van de muskusrattenbestrijder, aantal toegepaste klemmen, winterse temperaturen, ziekte-uitbraken etc. Bovendien gaat het helemaal niet om het aantal dieren. Ook een klein aantal muskusratten kan op cruciale plaatsen graven. Bovendien worden de holen van muskusratten vaak pas na enkele jaren ontdekt. In onderzoek is geen verband aangetoond tussen aantallen vangsten en veiligheid. Uitgangspunt zou moeten zijn dat er het een gegeven is dat er muskusratten zijn en dat de oevers en dijken zo zouden moeten worden gemaakt of aangelegd dat het graven door muskusratten geen aantasting van de waterkerende werking betekent.

Tijdens de afgelopen BMZ-commissie vergadering heb ik verzocht om te laten onderzoeken welk type oevers en maatregelen aantrekkelijk en onaantrekkelijk voor muskusratten zijn. Het schriftelijke antwoord hierop was: Natuurvriendelijke oevers is een maatregel voor de milieu- en waterkwaliteit, en geen maatregel waarmee muskusrattenbestrijding niet meer nodig is. In het Alterra-rapport "Muskusrattenbestrijding in Nederland: een quick scan naar nut, noodzaak en alternatieven" wordt echter het volgende aangegeven: "Daarnaast dient de oever van een waterkering of kade bij voorkeur niet steil te zijn. Het is aan te bevelen om aan de waterkant een hellingshoek te hebben van 3:1, aan de landzijde 2:1 met een kruinbreedte van minimaal 2,4 m en een hoogte van minimaal 91 cm boven het waterpeil (Miller, 1994)." Gezien de eisen die een muskusrat stelt aan een hol, is het aannemelijk dat er veel minder holen gegraven worden in natuurvriendelijke oevers. Bovendien is het voorstelbaar dat de graverij in een natuurvriendelijke oever minder schade aanricht en minder risico's teweegbrengt. Ik heb met de onderzoeker van de veldproef, Daan Bos, hierover gesproken en hem verzocht om dit mee te nemen in het onderzoek. Hij wil dit graag meenemen in de veldproef, maar kan nog geen garanties hiertoe geven. Ik verzoek het dagelijks bestuur om wat dit betreft vinger aan de pols te houden. Als het niet onderzocht wordt in de veldproef, vinden wij het van belang om dit vanuit HDSR op te pakken.

In hetzelfde rapport geeft Alterra in overweging dat het voordeel om de populatiedichtheid op een bepaald niveau te houden moet worden afgewogen tegen de kosten die dit met zich meebrengt. Aangezien er geen sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid, mits er regelmatige controle- en herstelwerkzaamheden worden uitgevoerd of muskusratwerende voorzieningen worden aangebracht, pleiten wij ervoor om althans in een bij nader onderzoek aan te wijzen natuurgebied de bestrijding stop te zetten. Temeer daar veiligheidsrisico’s met de huidige bestrijding ook niet uit te sluiten zijn. Het geld dat nu voor de bestrijding wordt ingezet, kan dan worden ingezet voor controle en beveiliging van de oevers en waterkeringen. Hiervoor willen wij graag een motie indienen.

In de nota wordt aangegeven dat het toepassen van preventieve graafwerende maatregelen een verantwoordelijkheid is van de individuele waterschappen. Wij betalen echter wel mee aan muskusrattenbeheer bij de 5 partner waterschappen. Hoe meer muskusratbestendige dijken, hoe minder kosten voor muskusrattenbeheer. Het is dus in het belang van alle waterschappen dat hierop beleid ontwikkeld wordt. Bovendien is het beter om de krachten te bundelen op dit gebied en ervoor te zorgen dat niet elke organisatie het spreekwoordelijke wiel opnieuw hoeft uit te vinden. Uit het antwoord op ons verzoek om een gezamenlijk plan van aanpak op te stellen maakte ik op, dat het dagelijks bestuur alleen bereid is om het in het Bestuurlijk overleg muskusrattenbeheer regelmatig aan de orde te stellen. Dat klinkt ons te vrijblijvend. Graag worden wij op de hoogte gehouden van de resultaten die hieruit voortvloeien en de vorderingen die bij de andere waterschappen worden geboekt wat betreft het toepassen van preventieve maatregelen. Als blijkt dat de andere waterschappen onvoldoende inzet plegen, willen wij daarover vervolgens graag beraadslagen in de commissie BMZ.

Op pg. 12 staat dat een verdere afbouw van vangkooien vooralsnog niet reëel is. Vangkooien, beter gezegd, verdrinkingsvallen, veroorzaken veel leed. Aangegeven wordt dat Europees onderzoek uitgewezen heeft dat bij een juist gebruik van de vangkooien de dodingstijd binnen de gestelde marges blijft. Dit betekent gemiddeld een doodsstrijd van ongeveer 6 minuten. Ik kan mij niet voorstellen dat iemand een doodsstrijd van 6 minuten acceptabel vindt. Bovendien hebben de verdrinkingsvallen naar verwachting slechts zeer kleine invloed op de grootte van de populatie. Aangezien de vallen vooral tijdens de trek geplaatst worden, worden er naar verwachting met name jonge mannetjesmuskusratten gevangen die een nieuw territorium zoeken. Muskusratten zijn niet monogaam en daardoor heeft het wegvangen van mannetjes niet tot nauwelijks invloed op de voortplanting van muskusratten en dus ook de grootte van de populatie. Bovendien werken de vangkooien belemmerend voor vismigratie. Mijn vraag tijdens de BMZ-vergadering aan het dagelijks bestuur was of er bereidheid bestaat om te onderzoeken welk percentage van de gevangen muskusratten in de vangkooien mannelijk is.

Het antwoord was: Er is nooit aangetoond dat er meer mannetjes als vrouwtjes gevangen worden. Daarnaast zijn er in de voorjaarstrek uitsluitend volwassen dieren. In de Veldproef wordt registratie vrouwtje/mannetje meegenomen. Dit brengt gevraagde inzichtelijkheid.

In het onderzoeksrapport: " Alternatieve strategieën voor de bestrijding van muskusratten" staat echter: "Aan de voorjaarstrek nemen meer rammen (met name de jong volwassenen) deel dan moeren." Hierbij worden vervolgens een 3-tal onderzoeken aangehaald. Het is dus niet een vaag vermoeden.

Inmiddels heb ik van Dolf Moerkens en Daan Bos vernomen dat het in de Veldproef onderzocht kan worden. Ik wil het DB daarom verzoeken om ook hierbij de vinger aan de pols te houden. Het is van belang dat niet alleen deze gegevens verzameld worden, maar vervolgens ook geanalyseerd worden. Ook vinden wij het van belang dat dit zo spoedig mogelijk gebeurt. Als blijkt dat er grotendeels mannetjes gevangen worden, dan is het duidelijk dat vangkooien niet effectief zijn voor het beïnvloeden van de populatiegrootte en dus zeer veel onnodig dierenleed berokkenen.

Ook muskusratklemmen leiden wellicht vaak niet direct tot de dood, zo vernamen wij tijdens de muskusrattenconferentie. Als dat zo is, dan betekent het dat muskusratten in klemmen zelfs nog zwaarder lijden dan in de vangkooien, aangezien de verdrinkingsdood dan gecombineerd wordt met pijn. Is het DB bereid om dit nader te laten onderzoeken?

Reeds in 2005 heeft Alterra in het onderzoeksrapport "Muskusrattenbestrijding in Nederland: een quick scan naar nut, noodzaak en alternatieven" gepleit voor het doen van onderzoek naar populatiedynamica door in een gebied niet te bestrijden. Wij betreuren het dan ook dat door verzet van de dagelijks besturen van alle waterschappen besloten is om dit niet uit te voeren en in de voorgenomen veldproef enkel te variëren in de intensiteit van bestrijding. Hierdoor zal nog steeds onduidelijk zijn op welk niveau de populatie van muskusratten zich zal stabiliseren bij niet-bestrijding en of niet-bestrijding leidt tot meer risico's. Zelfs voor de variant objectbestrijding, waarbij in een gebied specifiek alleen bestrijding plaatsvindt rond risicovolle objecten, blijkt onvoldoende animo te zijn. Besloten was dat voor de veldproef ook enkele gebieden aangewezen zouden worden voor objectbestrijding. Dit is niet gebeurd. Ik kreeg van de onderzoeker Daan Bos te horen dat dit een jaar is uitgesteld in de hoop dat er dan meer animo voor zal zijn onder de bestuurders van de waterschappen. Juist de objectbestrijding is een belangrijke variant binnen de veldproef. Wij zijn dan ook verbaasd dat dit nog steeds niet van de grond gekomen is. Ons voorstel is om binnen een half jaar dit te agenderen voor de commissie BMZ om daar de mogelijkheden verder te bespreken.

Wat betreft het muskusratproof maken van dijken zijn er vele mogelijkheden. Alterra wijst in het eerder genoemde rapport uit 2005 op een aantal mogelijke oplossingen. Ik citeer: "Een eerste vereiste voor graafwerk door muskusratten, is het direct grenzen van de waterkering aan meer permanent, dieper water. Veel rivierdijken en ook kaden grenzen niet direct aan water. Voor een meer duurzame oplossing van het veiligheidsprobleem zal er meer aandacht moeten worden geschonken aan de mogelijkheden om permanent water langs rivierdijken en ook kaden 10-15 m te verleggen." De aandacht lijkt zich bij preventie van graverij tot op heden vooral te richten op het aanbrengen van materialen om graverij te voorkomen. Wij zouden graag zien dat ook voor de mogelijkheid van verlegging van waterlopen meer aandacht komt. Is het DB bereid om te onderzoeken of er in het beheergebied van HDSR mogelijkheden toe bestaan?

Interessant voor jou

Vragen ten aanzien van de beleidsnota muskusratten

Lees verder

Algemene beschouwing Voorjaarsnota 2013

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer